accent, accept, afkoop, afloop, agnost, begijn, bekort, beloop, bemost, chintz, chloor, dekkop, dekmos, dikkop, dikoor, eenoor, effort, floppy, glossy;
abelmos, accijns, beknopt, bennoot, bijknop, bijloop, bijnoot, deinoor;
deeghouw
Rogge is een voorbeeld van het tegendeel. Daar zijn er minder van:
pokkig, pookje, rookie, solied, spokig, toffee, tonica, trofee, tronie, wolkig, wollig, yuppie, zonnig, zullie;
sommige, wrokkig;
vuurrood
Bergwoorden zijn woorden waarbij de alfabetische volgorde eerst oplopend is en daarna aflopend:
aalmootje, adderolie, adderspog, addertong, afkoopsom, agnostica, beekpunge, borsttoon, borsttuig, borstwond, deelvoogd, dikkoppig, dioptrica, ijsstroom, oorstukje, outrigged;
adenotomie, afloopstok, chloorzuur, deelstroom, doorstroom, filmstrook;
beginstrofe
Dalwoorden zijn woorden waarbij de alfabetische volgorde eerst aflopend is en daarna oplopend:
middenoor, ongedacht, ongedoopt, pecannoot, poollicht, reddeloos, ribbemoos, ronkedoor, roodbaars, roodborst, roodkorst, slagknoop, smaakknop, smaakloos, smeedbaar, solfeggio, spaakloos, speedball, speedboot, speelnoot, spoedbaas, spookbaan, toebehoor, tongeloos, troonkast, volggeest, vredeloos, vroonheer, vuurgeest, vuurplaat, vuurplant, wiggebeen, wolfbaars, wolkeloos, woongenot, zondeloos, zonnebaan, zonneboot, zonnedans, zonnedauw, zonneeest, zonneloop;
middagkost, middelmoot, spookgeest, toongehoor, toonladder, woongebouw, zonnebaars, zonnebaden, zonnegloor, zuurpoeder